Wat?
Ulrika: “Oplossingsgerichte therapie is gebaseerd op de positieve psychologie: wat kan er wél en hoe kan ik het ‘gezonde stuk’ in iemand aanspreken?” Daarmee vertrek je vanuit een mensbeeld dat iedereen kwaliteiten heeft. “Iedereen is érgens gemotiveerd voor en doet meestal ook pogingen om zich beter te voelen. En zichzelf te helpen”, aldus Ulrika. In de oplossingsgerichte therapie ga je dat bevragen en begeleiden. Je baseert de behandeling op de motivatie, kwaliteiten, krachten en hulpbronnen die er al zijn, geeft ze aan. Die probeer je te versterken en te laten door ontwikkelen, ook op andere vlakken of levensgebieden.
Waarom?
“Gingerich en Eisengart (2002), maar ook Stams, Dekovic, Buist en De Vries (2006) hebben oplossingsgerichte therapie uitgebreid onderzocht en – naast andere behandelvormen – effectief bevonden”, vertelt Ulrika. “Daaruit blijkt dat in minder tijd dezelfde effecten kunnen worden behaald als met andere onderzochte interventies. Die effecten zijn dus niet per se groter, maar worden wel sneller behaald.”
Ook blijf je met oplossingsgerichte therapie heel dicht bij de motivatie van de cliënt, verklaart Ulrika haar enthousiasme voor deze behandelvorm. “Daardoor zie je dat cliënten groeien in zelfwaardering en geloof in eigen kunnen. Wat ze bereiken schrijven ze aan zichzelf toe en niet aan hun therapeut. Dit stimuleert de autonomie van de cliënt.”
Hoe?
Bij oplossingsgerichte therapie focus je op de gewenste uitkomst of toekomst die de cliënt voor zich ziet. Jouw houding is die van leading from behind. “Dat houdt in dat jij als behandelaar niet de expert bent die constant adviseert. In plaats daarvan leer je de cliënt om zelf doelen te formuleren, stappen te zetten en bij te sturen wanneer keuzes niet goed uitpakken”, geeft Ulrika aan.
Het structureel evalueren van de onderlinge werkrelatie – een belangrijk onderdeel van deze behandelvorm – noemt ze een cruciale pijler onder deze behandelvorm. Ze geeft 3 concrete tips voor collega-therapeuten:
1. Stel concrete vragen
Het stellen van concrete vragen over iemands doelen is een belangrijk kenmerk van oplossingsgerichte therapie. Dat zijn bijvoorbeeld vragen als: wat zou je willen dat er gebeurt, in plaats van het probleem dat je nu ervaart? Hoe ziet dat eruit? En wat doe jij dan anders, ten opzichte van nu?
Besteed ook veel aandacht aan uitzonderingen. Wat zijn momenten waarop het iets beter ging met de cliënt, iets bijna lukte of een probleem niet aanwezig was? Of veel minder nadrukkelijk? Die momenten geven hoop!
2. Kom samen tot doelen
Door vragen te blijven stellen, kom je met de cliënt tot concrete, gedragsmatige doelen om stapsgewijs naartoe te werken. Bespreek expliciet dat het mogelijk is om meerdere doelen te hebben, maar bepaal samen op welke doelen je gaat focussen in de behandeling. Afbakenen, dus.
De doelen helpen de cliënt om met zichzelf aan de slag te kunnen én te blijven. Door de doelen te evalueren, constateer je samen in hoeverre ze al bereikt zijn, en of dat voldoende is. Bepaal in goed overleg wanneer je een traject afrondt. Bedenk daarbij dat een cliënt niet per se voor honderd procent beter hoeft worden.
3. Evalueer de werkrelatie
Maak in iedere sessie ruimte om de samenwerking te evalueren. Doe dat kort voordat je het gesprek afsluit. Bijvoorbeeld door om rapportcijfers te vragen over het contact, het ervaren nut van de gesprekken en hoe gemotiveerd iemand zich voelt voor de te nemen stappen. Hiervoor kun je vragenlijsten gebruiken zoals de Session Rating Scale en de Outcome Rating Scale.
Door structureel te evalueren borg je de therapietrouw en het effect van de behandeling. Ook geven evaluaties zicht op wat wel en niet werkt in de behandeling. Werkt iets niet, stop er dan mee. Werkt iets wél, doe dit dan meer of vaker. Geeft een cliënt een onvoldoende? Ga dan in gesprek over op wat de cliënt én jijzelf anders moeten doen om een cijfer te verbeteren.
Uitdagingen?
Oplossingsgerichte therapie vraagt om het zoeken naar balans. Enerzijds heeft het verhaal van de cliënt aandacht nodig. Dat gaat over de ervaren pijn en de betekenis van wat diegene meemaakt. Anderzijds wil je als therapeut de cliënt meenemen in de focus op wat wél kan, lukt of haalbaar is.
Dat is vaak ‘koorddansen’, zegt Ulrika: “De pijn erkennen, maar daarnaast gericht zijn – en werken vanuit – de uitzonderingen op het probleem.”